Goederen die per stuk geteld en behandeld kunnen worden, noemen we stukgoed. Kenmerken van stukgoed zijn vorm, afmetingen en gewicht.
Voor de logistiek zijn bij stukgoed ook de volgende eigenschappen van belang:
– hanteerbaarheid;
– vormvastheid;
– stapelbaarheid;
– schadegevoeligheid.
De meest voorkomende verschijningsvormen van stukgoed zijn:
– kartonnen dozen, vaak met een brutogewicht van 10 tot 30 kg;
– zakken (van jute, katoen, papier of kunststof), bruto van 15 tot 60 kg;
– kratten (van hout of kunststof), bruto van 20 tot 50 kg;
– vaten (van metaal of kunststof), bruto van 50 tot 100 kg.
Andere vormen van stukgoed zijn: gesloten kisten, geperste balen (cellulose, katoen), haspels (draad, kabel), platen (hout, metaal), rollen (papier, staal), cilinders (gas) en bundels (gezaagd hout, profielmateriaal, betonijzer).
De opslag van stukgoed behandelen we in Module 16 en 16a. We beperken ons hier tot de drie belangrijkste beschermingsfuncties van een opslagruimte.
Het gaat erom dat de goederen worden beschermd tegen:
– weersinvloeden. Sommige goederen hebben door hun aard die bescherming niet nodig, zoals betonproducten, bakstenen, boomstammen. Andere goederen zijn voldoende omhuld (container, krimpfolie) zodat verdere bescherming tegen het weer niet nodig is. Maar het meeste stukgoed moet overdekt worden opgeslagen.
– brand. Vroeger werden grote opslagruimten verdeeld in vakken, met brandmuren en branddeuren als afscheiding. Dat betekent ruimteverlies, en beperkingen in de lay-out.
Tegenwoordig worden magazijnen meestal voorzien van een sprinklerinstallatie. Voor hoogbouwmagazijnen is dit de enige mogelijkheid.
– diefstal. Alleen tegen diefstal door inbraak kun je bouwkundige voorzieningen treffen. Verder kan bewaking ’s nachts nodig zijn. Tegen bijvoorbeeld kruimeldiefstal door eigen personeel zijn andere maatregelen nodig.
Meestal wordt het verlangde binnenklimaat bepaald door de mensen die in de ruimte werken, maar soms moet er een geconditioneerd binnenklimaat zijn voor bescherming van goederen. Bijvoorbeeld in koel- en vrieshuizen.
4.1 Unitisering
Om snel te kunnen laden en lossen moeten goederen worden samen gevoegd tot een transporteerbare en handelbare eenheid. Tot een laadeenheid.
Bijvoorbeeld tot eenheidslast.
Er zijn vier hoofdvormen: stapelen, bundelen, ondersteunen en omhullen. Meer daarover in Hoofstuk 4.
De beste manier van samenvoegen is afhankelijk van de verpakking van de goederen, het vervoermiddel en het overslaghulpmiddel.
Doel is om met beperkte investering in hulpmiddelen en zo laag mogelijke kosten voor laden en lossen, het laadvermogen van de vervoermiddelen (volume en gewicht) optimaal te benutten.
De maten van de eenheidslading en van het voertuig zullen dus op elkaar moeten worden afgestemd. Bij voorkeur door gebruik te maken van modulair op elkaar afgestemde verpakkingen (zie Hoofdstuk 8).